Hoe Biden wegbereider voor de conservatieve storm werd, net als Carter voor hem

President Biden inspecteert de grens met grenswachten, januari 2023 © White House photo
Gepubliceerd op 10/02/2025
Geschreven door onze gastschrijvers
Boyd Angenent
Met de terugkeer van Donald Trump in het Witte Huis op 20 januari eindigde het presidentschap van Joe Biden als een voetnoot tussen twee Republikeinse regeerperiodes. Als we terugkijken naar de vier jaar van president Biden, valt op in hoeverre zijn presidentschap lijkt op die van zijn – recent overleden – voorganger: president Jimmy Carter. Zowel Carter als Biden wonnen hun verkiezingsstrijd in de nasleep van grote politieke onrust in de Verenigde Staten – Watergate en de eerste termijn van Trump – en beloofden een return to normality. Beide lieten het land echter nog dieper verdeeld en onrustiger achter dan ze het aantroffen. Met zowel in 1980 als in 2024 hetzelfde resultaat: de Republikeinen terug aan de macht, zelfverzekerder dan ooit.
Hoe heeft dit zo kunnen gebeuren? Op cruciale momenten bleek Biden niet bekwaam genoeg, was hij er niet toe bereid grote stappen te zetten, of had hij simpelweg de wind tegen. Zijn wens om alles terug te brengen naar wat het was, stuitte op de harde realiteit van de moderne politiek. Mede hierdoor zijn de ingrijpende hervormingen die broodnodig waren – en zijn – er nooit van gekomen. Zo heeft het leiderschap van Joe Biden zich op drie vlakken – de economie, buitenlandbeleid en politieke strategie – ontwikkeld tot een herbeleving van het presidentschap van Jimmy Carter. Door deze drie dimensies uit te lichten, wordt duidelijk hoe de regeerperiode van Biden slechts een opwarmertje is geworden voor de terugkeer van Donald Trump, zoals Carter dat was voor Ronald Reagan.
Economie
Ten eerste, de economie. Biden wist de verkiezingen van 2020 overtuigend te winnen, mede vanwege het feit dat hij een deel van het ambitieuze economische programma van zijn uitdager Bernie Sanders overnam. Toen Biden aan de macht kwam, leek het erop dat de Democraten ingrijpende en grootschalige economische plannen zouden doorvoeren – de zogenoemde Build Back Better wetgeving. Dit strandde echter, mede vanwege de geringe meerderheid van de Democraten in de Senaat en de koppige wens van Biden om de Republikeinen te betrekken bij de onderhandelingen, waarna de wetgeving in tweeën werd gedeeld en het meest ambitieuze deel bleef liggen. Wat overbleef, waren de delen waar Republikeinen wel achter konden staan – een gegeven waar Biden gretig gebruik van maakte.
Al tijdens de eerste termijn van Trump nam de roep om meer bescherming van de binnenlandse economie – het protectionisme – toe. In naam van de nationale veiligheid en met het oog op de toenemende bedreiging van China moesten de Verenigde Staten weer zelf cruciale industrieën opbouwen en de eigen markt beschermen. Na zijn overwinning brak Biden niet met dit programma. Integendeel, hij nam het volledig over. Biden koos ervoor om op deze punten nauw samen te werken met de Republikeinen en liet de progressieve vleugel van de Democraten links liggen – hier waren tenslotte de electorale meerderheden te vinden. Alle wetgeving die Biden erdoorheen kreeg, de Infrastructure Act, de CHIPS Act en de Inflation Reduction Act, hadden, zoals opgemerkt door historicus Adam Tooze, drie gemeenschappelijke kenmerken: het was industrieel beleid, het was gericht op het stimuleren van economische productie, en het was gericht tegen China.
Zo heeft Biden het tijdperk van globalisering, al onder druk sinds de verkiezingsoverwinning van Trump, dichter bij haar einde gebracht. Trump begint zijn tweede termijn met het ontketenen van een globale handelsoorlog door het doorvoeren van torenhoge tarieven op import vanuit China, Canada, Mexico en Europa. Trump wil hiermee de machtspositie van de Verenigde Staten beschermen, door alles op alles te zetten om China tegen te zitten. Het economisch model van de Verenigde Staten lijkt zo volledig gericht te zijn op de confrontatie met China, en Trump kan hierbij rustig voortbouwen op het grondwerk wat Biden voor hem gelegd heeft – industrie, productivisme, anti-China.
Het lijkt zo een herhaling van wat er vijftig jaar geleden werd ontketend door president Carter. Carter kwam, net zoals Biden, in 1977 aan de macht met steun vanuit de progressieve vleugel van de Democratische partij. Maar, wederom net zoals Biden, was Carter gematigder van aard. Wantrouwen tegen de overheid was sterk toegenomen in de jaren na de Vietnamoorlog en het Watergateschandaal. Carter zag dit wantrouwen als signaal dat de overheid een minder actieve (en dus schadelijke) rol moest gaan spelen, om zo het vertrouwen te herstellen. Hij wilde af van de imperial presidency van Nixon en werken aan een gezondere verhouding tussen burger en overheid. Het resultaat hiervan was echter een enorme golf bezuinigingen, waarmee met name sociale voorzieningen werden afgebouwd. Ook werd er onder Carter een enorm aandeel van de Amerikaanse industrie gedereguleerd, van de luchtvaart tot de bankensector. Toen Ronald Reagan de verkiezingen van 1980 won, kon ook hij gulzig voortbouwen op dit voorbereidende werk.
Beide presidenten zullen hierdoor niet herinnerd worden door hun eigen economische prestaties, maar als wegbereiders voor twee Republikeinse presidenten. De progressieve plannen waarmee zij hun presidentschappen begonnen maakten al snel plaats voor een zoektocht naar consensus in het politieke midden – zo werkten beide presidenten mee aan een nog rechtsere, Darwinistischere economie. Met zijn dereguleringspolitiek luidde Carter onbewust het startschot in van de neoliberale revolutie van de jaren tachtig. Het is te hopen dat Biden niet hetzelfde heeft gedaan voor Trump’s maganomics.
Buitenlandbeleid
Joe Biden heeft zichzelf altijd al als expert gezien op het gebied van buitenlandse zaken. Zo heeft hij jarenlang de invloedrijke Foreign Affairs Committee voorgezeten in de Amerikaanse Senaat. Het is daarom tragisch dat zijn grootste (en wreedste) nalatenschap, de genocide in Gaza, een allesomvattende blamage is voor de president. De humanitaire ramp – het onvoorstelbare leed van de Palestijnen in de nasleep van zeven oktober – zou al voldoende zijn om het presidentschap van Biden voorgoed te veroordelen. Ook op andere vlakken toont het conflict aan hoe hij heeft gefaald.
Alhoewel Biden en zijn staf in de laatste dagen van zijn presidentschap er nog alles aan deden om zijn nalatenschap op te poetsen, is de erfenis duidelijk: door de onvoorwaardelijke steun van de Verenigde Staten aan Israël’s campagne in Gaza heeft Biden 1) een genocide gefaciliteerd en ontelbaar veel leed aangebracht; 2) bijgedragen aan de ondermijning van de internationale rechtsorde; 3) het imago en de geloofwaardigheid van de Verenigde Staten en het westen blijvend beschadigd; 4) de stabiliteit van het Midden-Oosten ondermijnd door het toelaten van Israelische aanvallen op Libanon, Syrië, Irak, Iran en Jemen; 5) zich laten bespelen door Netanyahu en zijn gewelddadige machtspolitiek; en 6) de herverkiezingskansen van zichzelf en Harris gesaboteerd.
In de vier jaar dat president Biden aan de macht was, is de wereld alleen maar instabieler geworden. Veel hiervan – de gevolgen van de coronacrisis, de Russische invasie van Oekraïne, de klimaatcrisis of de hieruit voortkomende economische en maatschappelijke onrust – zijn niet direct op hem af te schuiven. Toch blijft het beeld achter van een president die de controle over de wereld en zijn eigen presidentschap, was kwijtgeraakt. Het Amerikaanse vertrek uit Afghanistan was een enorm fiasco; de oorlog in Oekraïne zit vast in een bloederige patstelling, terwijl Biden en zijn team in 2022 al een eerste kans op vrede hebben gesaboteerd; en de vrijheid waarmee Israël mag opereren in het Midden-Oosten straalt niet uit dat de president het allemaal onder controle heeft. Het doet wederom denken aan de laatste weken van Jimmy Carter in het Witte Huis.
In 1979 brak de Iraanse revolutie uit. Al snel hierna wist Ayatollah Khomeini de macht naar zich toe te trekken. Zo ontstond een conservatief-islamitische regering die sterk anti-Amerikaans was. Toen Carter vervolgens, tegen beter weten in, de uit Iran gevluchte Sjah, toeliet in de Verenigde Staten voor een medische behandeling, bestormde een groep Iraanse militanten de Amerikaanse ambassade, waarbij ze 53 Amerikanen gevangen namen. De diplomatieke en politieke crisis die hieruit voortkwam domineerde het laatste jaar van Carter’s presidentschap – zoals de genocide in Gaza die van Biden domineerde. Hoe langer de crisis voortduurde, hoe onbekwamer president Carter overkwam en hoe kleiner de kans werd dat hij zou worden herverkozen.
De gegijzelden werden uiteindelijk, een halfuur nadat Ronald Reagan was ingezworen als president, dan toch vrijgelaten. De laatste jaren is steeds duidelijker geworden dat het team rondom Reagan druk had uitgevoerd op Iran om de deal zo lang mogelijk uit te stellen. Het idee was dat dit de herverkiezingskansen van Carter zou ondermijnen, en dat bleek waar te zijn. Ook hier is een parallel te vinden. In de laatste week van Biden’s presidentschap werd er eindelijk een staakt-het-vuren ondertekend tussen Hamas en Israël, blijkbaar omdat Trump hier enige druk achter heeft gezet. Het is niet vergezocht om te concluderen dat Netanyahu, geen vriend van Biden, deze gunst liever aan een geestverwant als Trump wilde verlenen dan aan de Democratische president.
Zowel Biden als Carter zijn zo speelballen geworden van buitenlandse machten, bespeeld door de Republikeinse oppositie en afgezwaaid met een ondaadkrachtige reputatie. Maar waar Carter nog te maken had met zaken die gedeeltelijk buiten zijn controle lagen, heeft Biden zich actief ingezet vóór het faciliteren van de crisis in het Midden-Oosten, door Israël te blijven steunen bij elke escalatie. De brute, instabiele wereld waaraan hij heeft bijgedragen leverde zo het Witte Huis wederom weer aan Trump, zoals Carter het moest afzien tegenover Ronald Reagan.
Politieke strategie
Zowel Biden als Carter kwam aan de macht met de belofte om weer bekwame en waardengedreven politiek te bedrijven. Met steun van de progressievere vleugel van de Democratische partij zouden er grote veranderingen worden doorgevoerd. In beide gevallen eindigde het in een mislukking. Als zittende president was Carter onverkiesbaar geworden, door inflatie en de crisis in het Midden-Oosten. Hij kon zich niet meer positioneren als de buitenstaander of de uitdager, maar was de zittende macht geworden. Bovendien had hij met zijn harde economische beleid zijn achterban van zich vervreemd. Carter won slechts 49 van de 538 kiesmannen. Nadat Biden tot op het laatste moment weigerde de realiteit van zijn eigen aftakelen te erkennen, wist vicepresident Harris het tij niet te keren. De Republikeinse partij won een meerderheid in de Senaat, het Huis van Afgevaardigden én het presidentschap. Trump won voor het eerst meer stemmen dan zijn tegenstander, niet omdat hij zoveel meer Amerikanen wist te overtuigen, maar omdat Democratische kiezers massaal thuis bleven. Dit had niet zo hoeven zijn.
De manier waarop de Democraten na de verkiezingsnederlaag van Harris reageerden op deze nederlaag, is veelzeggend. De progressieve vleugel van de partij kreeg de schuld, ze zouden Biden en Harris, onvoldoende gesteund hebben. Bovendien was het imago van de partij door de progressieven zogenaamd te radicaal geworden. Door ‘woke’ had Harris de verkiezingen verloren, is het idee. Een opmerkelijke conclusie, gezien het feit dat Biden langzaam alle progressieve ambities heeft laten vliegen, en Harris openlijk campagne voerde met rechtse Republikeinen als Liz Cheney. Binnen de Democratische partij bestaat nu het idee dat het de kiezer van zich heeft vervreemd en dat het terug moet naar het ‘redelijke midden’ om weer verkiesbaar te zijn. Een soortgelijke conclusie werd ook getrokken na de nederlaag van Jimmy Carter, met desastreuze gevolgen.
Na 1980 concludeerde de Democratische partij ook al dat de partij de kiezer meer tegemoet moest komen. Dit betekende, vanwege de overweldigende overwinning van Reagan – die hij herhaalde in 1984 – dat de partij naar rechts moest opschuiven en het Reagan-project moest accepteren, of zelfs omarmen. Ook toen was deze conclusie een vreemde, aangezien een groot deel van de ontevredenheid over Carter’s presidentschap niet van rechts kwam, maar vanuit de linkervleugel van zijn eigen partij. De progressieve Democratische senator Ted Kennedy had zelfs nog een poging gedaan om zelf genomineerd te worden als presidentskandidaat, een poging die Carter bijna fataal werd. De poging van Kennedy en de progressieve vleugel werd binnen het partij-establishment gezien als verraad, terwijl het eigenlijk een wanhopige laatste poging was om het zinkende schip te redden. In de jaren erna trachtten de Democraten weer politieke relevant te worden door mee te gaan op de Republikeinse toer, maar dit vervreemde juist de eigen achterban des te meer. Zo luidde het verlies van Carter een periode van Republikeinse dominantie in: pas in 1992 werd er weer een presidentiële verkiezing gewonnen door de Democraten.
In 2025 moeten de gevolgen van de verkiezingsnederlaag van Harris nog duidelijk worden. Maar de conclusie van de Democraten lijkt wederom dezelfde te zijn als in 1980: de Democratische partij moet accepteren dat het de kiezer van zich heeft vervreemd en meegaan in de verrechtsing die zogenaamd plaats zou hebben gevonden. Zo heeft Trump in een enorme honeymoon mogen beginnen aan zijn tweede termijn en worden al zijn extremistische kabinetskandidaten met hulp van de Democraten ingestemd. De Democratische reactie op de plannen van Elon Musk om het Amerikaanse verzorgingstelsel en het ambtenaarsapparaat te slopen? “Republicans are defunding the police!” Alhoewel hij het op den duur politiek nog wel eens lastig kan gaan krijgen, lijkt Trump de echte overwinning al in handen te hebben: op allerlei terreinen, van migratie tot de economie en van buitenlandbeleid tot ‘woke’, geven steeds meer Democraten toe aan het narratief dat Trump aandraagt.
(Artikel wordt vervolgd onder foto)
Jimmy Carter ontmoet senator en latere president Joe Biden in 1978. © The Jimmy Carter Presidential Library
De herinnering
Na zijn nederlaag keerde Jimmy Carter terug naar zijn ranch in Georgia, waar hij de rest van zijn leven heeft gewoond. In de jaren daarna is Carter niet gestopt met zich politiek uit te spreken of zich in te zetten voor verschillende goede doelen. Zo heeft hij zich ingezet voor het uitroeien van de Guineaworm, een ziekte waar jaarlijks miljoenen mensen mee besmet raakte, en heeft hij met zijn Habitat for Humanity voor armen over de hele wereld duizenden huizen – zelf – helpen bouwen. Ook heeft hij zich als enige president uitgesproken tegen het apartheidsregime in Israël. Waar Carter als mislukking het Witte Huis verliet, zal hij in een veel positiever daglicht worden herinnerd.
Iets soortgelijks zal Joe Biden niet overkomen. Gezien zijn leeftijd zal hij niet heel lang meer hebben nu hij het Witte Huis heeft verlaten. Bovendien weigert Biden vooralsnog enige verantwoordelijkheid te dragen voor het ontelbare leed dat hij de Palestijnen heeft aangedaan, noch ziet hij in dat het zijn eigen koppigheid en impopulariteit waren wat de Democratische verkiezingscampagne hebben gesaboteerd. Biden zal herinnerd worden als die president tussen Trump’s termijnen in, de wegbereider voor de terugkeer van de MAGA-revolutie. Als de Democraten niet wederom voor lange tijd politiek irrelevant willen raken, zullen ze de lessen van 1980 en het presidentschap van Carter snel tot zich moeten nemen. De roep om radicale hervorming in de Verenigde Staten wordt alsmaar groter, en het is aan de Democratische partij om daar een progressief en ambitieus antwoord op te geven. Zo niet, dan zal het nalatenschap van Biden niet meer zijn dan die van Carter: als warmdraaier voor een diepgaande en desastreuze conservatieve transformatie van de Verenigde Staten.
Deel ook jouw ideeën over dit onderwerp! Mail een ingezonden brief, essay of ander soort artikel naar lavaredactie@gmail.nl. Twijfels? Laat het ook gerust weten: de redactie denkt graag mee!
En check Lava’s socials!
Instagram @ditislava
Threads @ditislava
Bluesky @ditislava
LinkedIn Lava