Gelijke scholen bieden gelijke kansen
Gepubliceerd op 12/05/2020
Geschreven door Bor de Kock
Over hoe vroege schoolkeuze ongelijkheid in de hand werkt — en hoe
het in Noorwegen anders geregeld is.
In het Noorse onderwijssysteem is het overgrote deel van het onderwijs hetzelfde voor alle leerlingen: de zogeheten fellesskole, oftewel de gezamenlijke school. Deze is verplicht voor alle Noorse kinderen van zes tot zestien jaar oud. Daarna volgt drie tot vier jaar videregående skole – geavanceerde school – dit is een verdere specialisatie in een zelfgekozen richting. Dat kan onder meer een studiecompetentie zijn voor toelating tot de universiteit of een competentie die na een combinatie van theorie en praktijk leidt tot een vergunning die bijvoorbeeld nodig is om elektricien te worden. Ook deze Noorse variant van de bovenbouw is wat betreft maatschappijleer en algemene vaardigheden vergelijkbaar voor iedereen.
Een groot voordeel aan het Noorse systeem is dat het de maatschappelijke kloof vermindert. Want als je als Nederlander naar de havo of het vwo gaat, heb je vanaf je elfde geen praktisch opgeleide klasgenoten meer om je heen. In Noorwegen is dat minder het geval. Daarbij vormt het concept van de fellesskole een belangrijk deel van de sterke Noorse identiteit en gelijkheidsgedachte: iedereen krijgt ongeacht afkomst, familie- of thuissituatie dezelfde kans om zich te ontwikkelen. Pas wanneer de leerlingen volwassen genoeg zijn hoeven ze pas keuzes te maken.
Dat is een concreet verschil met de situatie in Nederland, waar op je elfde of twaalfde deels bepaald wordt hoe de rest van je leven eruit ziet. Het schooladvies dat kinderen in groep 8 krijgen, bepaalt immers naar welke middelbare school ze kunnen. Dit legt voor een deel de basis voor wat zij later kunnen studeren en gaan doen. Van de schooladviezen is meermaals aangetoond dat deze niet objectief zijn. Er is op veel scholen een eindtoets, maar het advies van de docent telt net zo zwaar. Dat beperkt sociale mobiliteit. Leerlingen uit sterkere sociale milieus krijgen hogere schooladviezen, en leerlingen uit zwakkere milieus krijgen vaker een vmbo- of havo-advies. Zelfs als ze op de cito een vwo-score halen. Ouders die het systeem goed kennen en met de leraar over het advies in gesprek gaan, regelen soms een hoger advies. Om maar niet te spreken over moderne verschijnselen als ‘Cito training’, die alleen lijken weggelegd voor achtstegroepers met rijkere ouders.
Natuurlijk, je kunt in theorie na je mbo nog stapelen naar het hbo of naar de universiteit, maar zo werkt het in de praktijk vaak niet. Zeker in het leenstelsel is dit vooral een mogelijkheid voor studenten met een grote hoeveelheid ouderkapitaal. Zonder hier te ver in de discussie over afschaffing van het leenstelsel te vervallen: in de praktijk is circa tien jaar lenen om een opleiding op passend niveau te kunnen volgen bijzonder krom en oneerlijk. Om dit op te lossen wás er een echte brugklas, maar die bestaat niet meer.
Ook is het vreemd dat de niveaus in Nederland benaderd worden als een ranglijst van laag naar hoog: hoe “beter” je scoort, hoe “hoger” je mag. Zelfs nu de termen ‘hoogopgeleid’ en ‘laagopgeleid” terecht uit de mode raken, is het systeem nog zo ingericht. De eindtoets resulteert in een score, en hoe hoger de score, hoe meer mogelijkheden. Stoppen met de eindtoets zou een oplossing kunnen zijn. Zo wordt het schooladvies echter een volledig subjectieve aangelegenheid.
Wat staat het verlaten van de leeftijd in de weg? Het voornaamste argument tegen het Noorse model is dat het tot latere leeftijd gelijk onderwijzen van leerlingen het niveau aantast. Dat is overigens iets waar ook hier in Noorwegen een lopende maatschappelijke discussie over is: krijgen kinderen met talent voor studeren wel een kans tot uitblinken wanneer ze lange tijd in de klas zitten met mensen die andere talenten of interesses hebben? De oplossing in het huidige systeem wordt gezocht in relatief kleine klassen en meer ruimte voor individuele (en extracurriculaire) projecten, maar dat vraagt vanzelfsprekend hogere investeringen in het onderwijs.
Een tweede tegenargument is de vrijheid van onderwijs. In Noorwegen bestaan er – net als in Nederland – niet-openbare scholen volgens de Bijbel, de Steinerleer of het Montessorimodel. Het oprichten van zulke scholen is lastiger dan in Nederland. Ook worden worden deze onderwijsinstellingen niet in gelijke mate door de overheid gesteund. Aan de andere kant is er in het openbare schoolsysteem wél ruimte voor. Dit geldt bijvoorbeeld voor middelbare scholen met een sterke muziek- of wetenschapscomponent, hierdoor oogt de persoonlijke ontwikkelingsvrijheid binnen het systeem groter.
Toch hebben onderwijsmodellen een gigantische invloed op nationale cultuur en welvaart. Een bekend voorbeeld is Finland, in de decennia na de Tweede Wereldoorlog een van de armste landen in Europa. Het herstructureren van het onderwijsmodel naar een onderwijsmodel dat lijkt op de fellesskole, zorgde ervoor dat jongere generaties de kans kregen uit dat dal te klimmen. Momenteel staan de Finnen op de eerste plek op de World Happiness Index. Ook de PISA-index – die competenties en vaardigheden van vijftienjarigen wereldwijd meet – bevestigt dit beeld. Noorwegen, Zweden, Finland en Estland staan standaard tussen de hoogst scorende Europese landen.
Wellicht is de belangrijkste reden dat we vasthouden aan ons huidige onderwijsmodel wel puur het vasthouden zelf. Het doorvoeren van grote veranderingen in een systeem waar iedereen mee opgegroeid is, is geen eenvoudige zaak: sinds de invoering van de huidige basisschool (1985) en de invoering van de Mammoetwet in de jaren zestig, is het Nederlandse schoolsysteem niet wezenlijk veranderd. Plannen om juist de invloed van sociale klasse op het onderwijs te veranderen waren er, maar haalden het nooit. Misschien illustratief: in diezelfde Mammoetwet van 1968 is ook de term ‘middelbare school’ afgeschaft — die heet al ruim vijftig jaar ‘het voortgezet onderwijs’. Zelfs als de wet verandert, verandert de praktijk niet altijd mee.
Geen onderwijssysteem is perfect: toch zijn er zulke concrete en goed gedocumenteerde nadelen aan het huidige Nederlandse schoolkeuze model dat het veranderen hiervan geen vijf kabinetten meer zou moeten duren. Ironisch genoeg is dát een keuze die we niet vroeg genoeg kunnen maken.
Bor de Kock is JS-lid en was actief bij de afdeling Brabant tot hij eind 2018 naar Trondheim, Noorwegen verhuisde.