Stel collectieve gelijkheid boven kansengelijkheid
Gepubliceerd op 01/06/2024
Geschreven door onze gastschrijvers
Tim Nellen
Het ongelijkheidsdebat in de Nederlandse politiek is terug en wordt geduid met kansen(on)gelijkheid. Twintig jaar aan liberaal beleid heeft ervoor gezorgd dat sociale mobiliteit steeds lastiger is geworden. Links tot rechts heeft het begrip omarmd om veelal een linksere koers te gaan varen. Kansengelijkheid is een fijn politiek containerbegrip. Het omvat altijd precies de ongelijkheden die je erin wilt zien. Gaten in het onderwijs, de woningmarkt, hedendaags seksisme en racisme kunnen hier allemaal in worden meegenomen. Deze belemmeren nu eenmaal allemaal kansen van mensen.
De afgelopen 20 jaar
Kansengelijkheid is geen nieuw begrip, ook niet binnen de sociaaldemocratie. Alhoewel emancipatie en verheffing nadrukkelijker in onze rooie veren zitten. Voorbeelden hiervan zijn het algemeen kiesrecht, deugdelijk onderwijs en bovenal een goede levenstandaard voor iedereen. Emancipatie was van meet af aan al een ideaal, de nadruk op kansengelijkheid kwam pas veel later. Kansengelijkheid kwam op in de jaren 90 en is groot geworden ten tijde van de Derde Weg. Wouter Bos wijdt in zijn boek Dit land kan zoveel beter een kopje aan ‘De Nederlandse droom’ waarin hij beargumenteert dat de verzorgingsstaat ervoor heeft gezorgd dat armoede erfelijk en etnisch gesegregeerd lijkt te worden en dat dit individuen tegenhoudt om mee te doen in de samenleving. Om dat het hoofd te bieden moest de PvdA vooral kansengelijkheid bevorderen zodat mensen de armoede konden ontstijgen, maar tegelijk konden ook de vermogenden zich niet afsluiten van de samenleving aangezien hun positie kon worden bedreigd. De Derde Weg zag heil in het verschuiven van de nadruk op gelijkheid van uitkomst naar gelijkheid van kansen, maar ze voorspelden: de samenleving zou weleens ongelijker kunnen worden aangezien de ongelijkheid verantwoord wordt door de eigen inzet. Diegenen die de kansen niet hadden gepakt waren daar dan ook zelf verantwoordelijk voor. Het gezicht van kansengelijkheid is in de tussentijd veranderd; Marjolein Moorman heeft hier een betere en linksere draai aan gegeven. Moorman kaart nog steeds accuraat aan dat kansen niet gelijk zijn en dat ons onderwijssysteem nog steeds selecteert op de aloude sociaaleconomische en etnische tegenstellingen. De Nederlandse droommeritocratie (een samenleving op basis van verdienste) is en was een sprookje. De dochter van de notaris wordt vanaf geboorte het hoger onderwijs in gelobbyd, de zoon van de schoonmaker heeft geen toegang tot dezelfde kwaliteitsschool. Een betere draai die Moorman hieraan geeft is dat zij zich ook tegen de diplomameritocratie keert die we hebben gecreëerd door te stellen dat alle kansen goed gewaardeerd moet worden. En dat het werk van laagopgeleiden beter moet worden gewaardeerd. Toch is er geen links monopolie op het woord kansengelijkheid, maar komen er ook steeds meer kloofliberalen tussen te staan.
Kloofliberalisme
Na de documentaireserie Sander de Kloof zien we in het debat steeds meer kloofliberalen opdoemen. Liberalen die genoeg hebben van het bitterballiberalisme dat gezellig apolitiek de ballen (euro’s en kansen) hun kant op hebben laten rollen en het gelijke concurrerende speelveld hebben verpest. Schimmelpenninck neemt zijn medevermogende bitterballen graag op de hak door hun voorrecht- en expliciet te tonen. De well off weten dat status rust op diploma’s en dus gebruiken ze hun geld om een voorsprong te kopen bij het selectieproces door bijlessen, privéonderwijs of andere voorrechten. Kloofliberaal Joris Luyendijk lijkt meer een sociale inslag op deze groep te werpen. Hij laat door middel van de zeven vinkjes zien dat binnen het selectieproces een eenzijdige selectie plaatsvindt waar sociale en identitaire kenmerken van een persoon bijdragen aan de mogelijkheid om aan de top van de statuspiramide te komen staan. Alhoewel beiden punten aanbrengen waar ik het eens mee kan zijn, wringt de schoen toch: ze wijten hun succes alsnog (deels) aan hun eigen harde werken.
Kloofliberalisme behelst de kritiek dat de meritocratie imperfect is door economische dan wel sociale redenen en dat deze kloven gedicht moeten worden. Maar hierin blijft de kern van de meritocratie intact: sociale status blijft gekoppeld aan ‘verdienste’, ook al is deze moeilijk te onderscheiden van dom geluk en is het doel van de competitie die de meritocratie tussen burgers wil bevorderen om zo een rechtmatige selectie van de beste te maken, een aristocratie. De marktwerking op de arbeidsmarkt zou compleet worden en de uitkomst (in inkomen) wordt rechtvaardig aan inzet en talent. De kloofliberalen zijn een inkeer op het individualisme dat het liberalisme en de Derde Weg voor zich zagen en ze willen dat de staat ingrijpt om het gelijke speelveld te behouden.
Kansengelijkheid en de meritocratie
Kansengelijkheid en meritocratie zijn vaak moeilijk van elkaar te onderscheiden. Dit komt omdat kansengelijkheid de legitimering is van de meritocratie. Het idee dat kansen gelijk zijn is nodig om te kunnen stellen dat iedereen ook daadwerkelijk wordt geselecteerd op basis van hun verdienste en talent. Het is geen wonder dat veel hoger opgeleiden graag het begrip kansengelijkheid verdedigen, want het is de legitimering dat zij hun welvarendere positie hebben verdiend in de samenleving in plaats van dankzij willekeur in een klassenstelsel. De realiteit is echter dat totale kansengelijkheid net zo onmogelijk is als totale gelijkheid van uitkomst.
Zoals Michael J. Sandel toelicht in zijn boek De tirannie van verdienste heeft het idee van meritocratie en gelijke kansen onze democratie ontworteld. Hoewel het boek voornamelijk Amerika betreft, zien we soortgelijke trends overwaaien naar hier. De meritocratie rechtvaardigt ieders positie in de samenleving: de mensen aan de top van de sociale ladder hebben hard gewerkt en hun kansen gepakt, de mensen op de bodem hebben dat niet gedaan. Daarom mogen de harde werkers hier dan ook de vruchten van plukken, aldus de mensen aan de top. De factor geluk wordt hier weg gelaten. Dit heeft volgens Sandel de top arrogant gemaakt en de lagere klasse rancuneus want zij wordt er elke keer aan herinnerd dat zij het niet gemaakt heeft. Sandel stelt dat centrum-links meegegaan is in deze gedachtegang en een retoriek van opstromen heeft gecreëerd waarin het wenselijk werd geacht dat iedereen maar hoogopgeleid moest worden. De arbeidersachterban werd op deze manier deels verloren, vooral omdat centrum-links de gelijke waardering van burgers achterwege heeft gelaten. Maar hoe staat de PvdA daar nu in?
Hoe verschilt PvdA-Kansengelijkheid van het Kloofliberalisme?
De PvdA verschilt zeker van de Kloofliberaal, maar dit onderscheid kan in de campagneteksten vaak moeilijk worden gemaakt. Zo heeft de PvdA het woord kansengelijkheid hoger in het vaandel staan dan gelijkheid van uitkomsten. Er worden (on) gelijke-kansenspelen, tours en sessies gecreëerd. Het partijprogramma staat echter vol met terechte kritieken op het liberale beeld van onderwijs als selectiemachine voor de besten. Moorman uit deze kritiek eveneens en stelt terecht vast dat de waardering voor praktische beroepen en opleidingen achter is gebleven. Daarbij verwerpt ze ook de meritocratie omdat deze, zoals Sandel stelt, laatdunkend doet over mensen die niet van een dubbeltje een kwartje kunnen worden. De verschillen tussen de kloofliberalen en de PvdA zijn dus relatief groot aangezien de PvdA erkent dat talent niet moet betekenen of je een waardig burger bent en dat in een samenleving burgers wellicht niet helemaal gelijk zijn maar wel gelijkwaardig. De partij verwerpt bovendien het idee dat een ‘hoge’ opleiding beter is of dat onderwijs een wedloop is op de sociale ladder.
De, wellicht wat mierenneukerige, vraag die mij nu rest is wat we dan aan het doen zijn met dat woordje ‘kans’? Zie bijvoorbeeld dit citaat van Moorman: ‘Kansengelijkheid is niet van een dubbeltje een kwartje kunnen worden. Het gaat om een gelijke kans op waardering van jouw eigen talenten’. Kunnen we ons als PvdA niet onderscheiden door de kansen uit kansengelijkheid te halen? Kunnen we duidelijk maken dat we willen dat niet verdienste telt maar dat iedereen naar eigen kunnen bijdraagt en daarin waardevol is? Dat alle arbeid ook arbeid is en dat iedereen gewoon recht heeft op een goede, sterke basis voor een goed leven. Laten we kansen ondergeschikt maken aan rechten. Kansen dragen in zich dat ze exclusief zijn. Basisrechten zijn dingen waar iedereen baat bij heeft. Een waardig inkomen voor werk is daar een van. Een goede leraar is een recht waar iedere leerling aanspraak op moet kunnen maken. Iedereen moet een brief naar de gemeente kunnen sturen. De ideeën zijn er, nu alleen nog de correcte titel. Gelijkheid en Gelijkwaardigheid, zelfs als dat ons liberalen kost.